Ik bel aan bij een huis bij mij om de hoek. Een jonge vrouw doet open. Ze woont met vier kinderen en haar man op 45m2. Zelf slaapt ze met een van haar kinderen op het kleine eenpersoonsbed in de woonkamer. In de piepkleine slaapkamer staat een stapelbed, daar slaapt de rest van het gezin. Ze verontschuldigt zich steeds voor de rommel. Maar het is er best netjes. Een ijskoude felle spaarlamp verlicht de kamer. We drinken mierzoete thee met stroopwafels. Ze hoopt op een groter huis. Het volgende huis is van een alleenstaande moeder met vijf kinderen. Er zit een groot gat in het raam van de balkondeur. Levensgevaarlijk, want hier slapen haar kinderen. De huisbaas wil het raam niet vergoeden omdat ze er niet voor verzekerd is. Ze wist niet dat dit moest. Ze huurt in de vrije sector, waardoor haar uitkering bijna geheel opgaat aan de huur. Overal zit schimmel, ook in de kamer waar de kinderen slapen. Het is nog niet gelukt urgentie te krijgen voor een sociale huurwoning.
Ik ga mee op huisbezoeken met Stichting SINA. Zij helpen de allerarmsten met simpele dingen als een bed, een kledingkast, gordijnen, of een kinderfiets.
Ik schrik van de cijfers – een op de zes mensen in Amsterdam leeft onder de armoedegrens – en van het feit dat deze schrijnende armoede zich recht onder mijn neus bevindt. Onzichtbaar, want achter de voordeur. Er is veel schaamte. Armoede is hier verborgen, een taboe, want in een land waar men gelooft in maakbaarheid is armoede je eigen schuld. Het ligt meestal veel genuanceerder. Iedereen kan door samenloop van omstandigheden in armoede belanden. En zie er dan nog maar eens uit te klimmen.
Met deze serie wil ik armoede invoelbaar maken. Alleen door het beest in de bek te kijken, kunnen we het verslaan. Dit gaat niet over cijfers, maar over gewone mensen zoals jij en ik die toevallig minder geluk in hun leven hebben gehad. Niet door de grootste ellende te laten zien, maar juist de menselijkheid in een onmenselijke context.